Hoe een kolenzaak geboren wordt.
Mijn ouders hebben 15 kinderen gehad, waarvan ik de 14e was. Vader was schipper, en vervoerde zand grind en veen, veen dat hij in Vinkenveen haalde. Het schipperen was een mooi vak: altijd in de natuur, wat in de vorstvrije dagen goed te doen was, maar als het winterde dan kon hij niet varen, Hij zei toen tegen moeder: “ik wou dat ik kolenboer was dan kon ik tenminste in de winter ook wat verdienen, om voor de kinderen te zorgen”.
Zo gezegd zo gedaan, vlak voordat de winter het volgende jaar inviel, voer hij met zijn schuitje ongeveer goed voor 18 ton, naar Den Haag toe, en liet in elke hoek van de boot een paar ton kolen storten, en in de midden ook nog een paar soorten, want je moest wel een assortiment hebben dan voer hij naar de Stokdijkkade, en lag de schuit voor het huis.
Al heel snel had hij leuke handel, dat kwam vooral omdat de mensen het hem gunde, met dat grote gezin. Zo is onze kolenzaak begonnen, wat in latere jaren een zeer bloeiende zaak is geworden, ik meen dat we op het hoogtepunt zo’n 1500 klanten hadden.
Hij kocht toen al snel een handkar met een sterke hond eronder (jammer genoeg moest deze hond het loodje leggen in de hongerwinter, mijn vader had geen eten voor hem en de kolenhandel lag in de laatste jaren van de oorlog helemaal plat) om de kolen weg te brengen, ook werd er een transportfiets aangeschaft voor de kleine bestellingen.

De hondenkar in de Fr.Hendrikstraat
Als de handkar vol was, zo’n 12 mud kolen was dat wel, dan moesten mijn oudere zussen en broers dikwijls helpen duwen, meestal vanaf de Stokdijkkade tot Hotel Torenburg op het Wilhelminaplein (in de oorlog omgedoopt in Marktplein) dit is het hoogste punt van Naaldwijk, daarna mochten ze weer terug, want dan liep de weg weer lichtjes omlaag. Dat rijdt dan gelijk een stuk lichter, dus mochten de kinderen weer naar huis. De handel liep uitermate goed, na enige jaren werd er dan ook een paard en wagen aangeschaft.
Toen gingen er vrachtjes van zeker 50 mud kolen tegelijk de deur uit, in de slappe voorjaarstijd werd er ook grind uitgevent, vooral bij de boeren was dat een goede handel, soms moest het hele erf met nieuw grind bedekt worden.
Na enige goede jaren (vooral na de strenge winters) werd er al gauw een 2e handsvrachtwagentje aangeschaft. Alles liep op rolletjes,Vader, en vooral broer Wim (Wim was eigenlijk schilder, maar omdat die in de oorlog naar Duitsland moesten, is hij bij vader in de kolen gaan werken) gingen de pad op om huisbrandkolen en industriekolen proberen te verkopen aan de tuinders. Wim was graag gezien bij de kwekers, hij kon een goede babbel geven, eenieder mocht hem graag.