Turven halen in Vinkenveen
Het zal winter van 1947 of 1949 wel geweest zijn, het had toen al voor het St. Nicolaasfeest flink gevroren en er was al flink geschaatst. Maar na de Sint kwam er een korte dooi periode, en daar de kolen nog niet volop geleverd konden worden (ze waren nog op de bon) ging mijn vader vlug door het gebroken ijs naar Vinkenveen om een schuit turven te halen. Ik ging toen mee, alles moest zo snel mogelijk gebeuren, want er werd al weer vorst voorspeld die al snel intrad.
Na een of twee dagen turven tellen, gingen we snel huiswaarts. De reis vlotte aardig door de schotsen op het grote water, maar toen we tegen de avond bij Delft (Het Haantje) aankwamen was het al donker, toen kwam de narigheid pas. In het smallere vaarwater bij Sion in Den Hoorn. De ijsschotsen zaten hier al weer goed aan elkaar gevroren. De motor moest er hard aan werken, mijn vader ging toen voorop de plecht staan met een vaarboom en ik moest dan (als nog niet zo’n ervaren schipper) achter de hendels en het roer. Vader schreeuwde maar “naar links” dan weer “naar rechts sturen” om zoveel mogelijk de grote stukken vastgevroren ijs te ontwijken. De temperatuur daalde toen al snel diep onder het vriespunt. Wij moesten door, want als je te lang zou wachten, dan kwam je er heus niet meer door, en dan zou je de schuit met turven ergens in de polder achter moeten laten. Met misschien een lange vorstperiode op komst zou hij in een zo kort mogelijke tijd leeggeroofd zijn, want er was een vreselijke gebrek aan brandstof toentertijd.
Vader bleef ondertussen maar schreeuwen “naar links” dan weer “naar rechts”of eerst weer een stuk achteruit, en dan met volle vaart weer vooruit om het ijs te proberen te breken. Dit was een nacht die ik echt nooit en dan ook nooit zal vergeten. We waren om een uur of 5 in de morgen aan de Dijkweg in Honselersdijk, bij de Strijplaan. We waren toen zo ongeveer 10 á 12 uur bezig geweest om van Delft naar Honselersdijk te komen. Toen konden we echt niet verder meer komen, we zaten muurvast, en waren totaal op van vermoeidheid.
Ik ben toen naar de huis gehold naar de Stokdijkkade en heb mijn sterke broers uit bed getrommeld, en die naar de schuit in Honselersdijk gestuurd. Die hebben toen met veel mankracht de schuit met turven aan de kant kunnen krijgen van de Stokdijkkade. Vaders hartje was toen eindelijk gerust, want we hebben toch in de war gezeten, dat we het echt niet zouden halen. Een goede nachtrust (of dagrust) hadden Pa en ik toen wel verdiend. De volgende dag konden we de mensen toen weer helpen aan brandstof, diezelfde mensen hadden er geen flauw idee van wat een moeite dit allemaal had gekost.